Lessen van de Bedevaart en Ied-oel-Adha
De mensheid teruggeroepen naar de oorspronkelijke, eenvoudige geloofsopvattingen
Inleiding
Zeg: Allâh spreekt de waarheid; volg dus de religie van Abraham, de oprechte. En hij was niet van de polytheïsten. Zekerlijk, het eerste huis aangewezen voor de mensheid is dat te Bakkah (Mekka), gezegend en een leiding voor de volkeren. Daarin zijn duidelijke tekenen: de plaats van Abraham; en wie het binnengaat, is veilig: en de Bedevaart naar het huis is een plicht die de mensen aan Allâh verschuldigd zijn – wie de weg daarheen kan vinden.” (De Qur'ân, 3:94-96)
De Heilige Qur'ân vertelt ons hier dat de Ka`bah het eerste Huis van aanbidding op aarde was dat de mens heeft gebouwd. Ook historische bewijzen getuigen ervan dat dit Huis vanaf de oudste tijden tot waar wij kunnen teruggaan, had bestaan, en dat het jaarlijks door mensen werd bezocht en als heilig werd beschouwd. De islam heeft dus als haar centrale heiligdom niet een plaats gekozen die op zichzelf van historisch belang is (en er zijn talloze van zulke plaatsen), maar een die van betekenis is in de geschiedenis van de religie van de mensheid – waar de mens voor het eerst een huis van aanbidding bouwde. Op gelijke wijze heeft de islam in essentie de oude bedevaart naar de Ka`bah geaccepteerd, en heeft niet een of ander geheel nieuwe ceremonie ingesteld.
Dit laat duidelijk zien dat de islam de aandacht wenst te vestigen op het begin en de wortels van de religie en haar oorspronkelijke beginselen. Naarmate de mensheid zich verder ontwikkelde en aparte volkeren verschenen, stonden er verschillende profeten op in elk volk die meer gedetailleerde religieuze leringen overbrachten, specifiek toegepast op lokale omstandigheden. Naarmate de tijd verstreek en deze religiën zich onafhankelijk ontwikkelden, en steeds meer door de eigen gedachten van de mens werden geïnterpreteerd, gingen zij uiteen zowel wat betreft de basisbeginselen als hun wortel.
Ten einde deze uiteengegane religiën opnieuw te laten samenkomen, zond de Goddelijke wijsheid derhalve het laatste geloof naar de plaats die de eerste was waar een religieus monument was gebouwd, om de mensheid terug te roepen naar de oorspronkelijke beginselen van de religie – de eenvoudige fundamenten die verloren waren gegaan in een mistige doolhof van details van religieuze doctrines, ceremoniën en controverses.
De Qur'ân spreekt van de mensheid (an-nâs) wanneer het de bedevaart behandelt, en niet slechts van gelovigen of moslims. Bijvoorbeeld:
“De Bedevaart naar het Huis is een plicht die de mensen aan Allâh verschuldigd zijn.” (3:96)
“Verkondig de Bedevaart aan de mensen: zij zullen te voet en op iedere magere kameel naar u toe komen, komende van iedere verre weg.” (22:27)
Er is hier natuurlijk een profetie dat alle mensen van alle naties en religiën zich bij de islam zullen aansluiten en naar de Bedevaart zullen gaan. Maar de Qur'ân spreekt alle mensen aan, omdat de Ka`bah daar is waar de mensheid de religie voor het eerst ontving, en daarom wordt de mensheid teruggeroepen om zich te verenigen rondom het oorspronkelijke, eenvoudige geloof.
Abraham en de joodse en christelijke geloofspunten
Afgezien van dat de Qur'ân de mensheid in het algemeen aanspreekt door de Ka`bah als het moslimse religieuze centrum te vestigen en de oude Bedevaart als een van haar zuilen in te stellen, spreekt het ook specifiek de joden en de christenen aan, en roept hen op om zich te verenigen rondom de oorspronkelijke beginselen van hun religiën. Want Abraham, die de Ka`bah herbouwde vanuit een vervallen toestand en met wie de meeste van de ceremoniën en kenmerken van de Bedevaart begonnen, is een figuur die zowel door joden als door christenen wordt geaccepteerd.
Het was ver na de tijd van Abraham toen Mozes opstond, die de Israëlitische religieuze wet stichtte en de basis legde van de geloofspunten en gebruiken die de joodse religie vormgeven. Toen in de loop van de tijd de volgelingen van deze wet zijn ware doel en opzet vergaten, waarbij zij slechts in letter vasthielden aan het in navolgen ervan, op een hypocriete manier, en het verbasterden naar hun eigen grillen, zond God vervolgens Jezus om de ware geest des geloofs te doen opleven, en te tonen hoe de mens de nabijheid tot God kon bereiken. Hij werd goeddeels door de joden verworpen. De latere generaties van Jezus’ volgelingen interpreteerden zelf zijn lering en de metaforische taal die hij gebruikte om de menselijke relatie met God uit te drukken, verkeerd. Dit leidde hen ertoe de navolging van de Goddelijke wet geheel en al te verwerpen, en de geloofsopvatting uit te vinden dat Jezus de zoon van God was, die gekomen was om te boeten voor de zonde van de mensheid van het zich niet vasthouden aan de Goddelijke geboden, en dat de mens verlossing ontving door louter een geloof in zijn dood. Aldus kwam de christelijke religie in bestaan. Er waren dus twee tegenover elkaar staande religiën met tegenstrijdige leerstellingen: verlossing door star vast te houden aan de letter van de wet, en verlossing door een geloof in alleen Jezus.
De Qur'ân doet een beroep op deze twee geloven om even stil te staan en hun gemeenschappelijk oorsprong te overdenken. Het vertelt hen dat Abraham, de grote leraar die deze twee religiën voorafging, verlossing bereikte door eenvoudige onderwerping aan de Ene God en het in praktijk brengen van deugdzaamheid. Noch volgde hij enige strenge, gedetailleerde religieuze wet, noch verliet hij zich louter op een geloof in verlossing via de tussenkomst van iemand anders. Zoals de Qur'ân zegt:
“Abraham was geen jood, noch een christen, maar hij was een oprecht mens, iemand die zich aan God onderwierp, en niet iemand die anderen als goden nam.” (3:66)
Met andere woorden, de specifieke leringen die heden geassocieerd worden met de namen jood en christen waren onbekend voor Abraham. Hij volgde de eenvoudige, ruime beginselen van de religie. De Qur'ân zegt:
“Wie heeft een betere religie dan hij, die zichzelf geheel en al aan God onderwerpt, terwijl hij goed doet tegenover anderen, en het geloof van Abraham volgt, de oprechte. En God nam Abraham als vriend.” (4:125)
De betekenis van onderwerping aan God
“Zich geheel en al aan God onderwerpen” betekent dat men bij alles wat men doet alle lagere, egoïstische verlangens opgeeft, en met hart en ziel het moeilijke pad volgt dat God heeft voorgeschreven. Het betekent dat wanneer wereldse overwegingen en onze lagere verlangens ons één pad wijzen, en de leiding van het geloof ons een ander pad wijst, wij dan het eerste verwerpen en het tweede volgen. Het is precies datgene waaraan wij trouw zweren wanneer wij de bai`at afleggen om bij deze Beweging aan te sluiten: Ik zal de religie boven de wereld stellen.
Onderwerping aan God betekent niet het in acht nemen van regels en regelgevingen op een puur mechanische manier, naar de letter, en tegelijkertijd vasthouden aan je eigen verkeerde verlangens. Onderwerping aan God betekent ook geen fatalisme, of zich overgeven aan omstandigheden die ons overvallen, en passief zijn, bewerende dat het Gods wil is. Er is ook zoiets wat men hypocritische fatalisme kan noemen, wat men vaak ziet, waarbij wij alle middelen, eerlijke en oneerlijke, aanwenden om een gewenst doel te bereiken, en wij niet één moment denken aan goed of slecht, maar indien wij mochten falen in onze pogingen, dan beweren wij dat wij ons aan God onderwerpen door Zijn oordeel te aanvaarden. Onderwierpen wij ons aan God toen wij onwettige en gewetenloze middelen gebruikten om te bemachtigen wat wij wilden? Onderwerping aan God sluit een bewuste strijd in om onze lage verlangens te overwinnen, en datgene te volgen wat wij als het rechte pad kennen.
De eenvoudige geloofsbeginselen
De eenvoudige geloofsbeginselen die Abraham volgde waren dus onderwerping aan God en het doen van het goede tegenover anderen. Hierdoor werd hij verheven tot de positie van vriend van God, zoals in 4:125 hierboven gesteld. En dit waren de beginselen die de islam kwam rechtzetten, en waartoe het de joden en christenen (en anderen) uitnodigde, als de voorschriften die hun eigen geëerde stichters volgden. De Bedevaart is een rechtzetting van de oorspronkelijke beginselen van de religie, van een eenvoudige toewijding aan God, en het is een oproep aan de mensheid om latere religieuze verschillen aan de kant te zetten en terug te keren naar het oorspronkelijke doel van de religie.
De islam verlangt niet van de mensen van andere geloven om geloofsopvattingen te accepteren die geheel nieuw en zonder precedent zijn, en vreemd zijn aan hun tradities. Dat is hetgeen het christendom, zoals het wordt gepredikt, de mensen vraagt te accepteren, namelijk dat Jezus stierf voor hun zonden. Dat is geen beginsel, omdat het in de eerste plaats niet gevolgd kon worden door degenen die leefden voor de tijd van Jezus. Het is de hierboven beschreven eenvoudige beginselen die het pad naar verlossing is, en altijd is geweest. De Qur'ân vertelt ons dat zowel de joden als de christenen beweren dat niemand behalve een jood of een christen verlossing zal bereiken. Het verwerpt deze grondeloze aanspraak, zeggende:
“Nee, wie zich geheel en al aan God onderwerpt en goed doet tegenover anderen, hij heeft zijn beloning van zijn Heer, en er is geen vrees voor zulke mensen, noch zullen zij treuren.” (2:112)
Dit is het hele probleem van de religie en haar eenvoudige geest. Zowel de joden als de christenen maakten van de religie een moeilijk te hanteren zaak: de joden met hun angstvallig nauwkeurige, gedetailleerde wet, die in de letter moest worden gevolgd; de christenen met hun verwarrende, onbevattelijke verklaringen van hoe God één kan zijn en tegelijkertijd drie, en hoe Jezus mens was en tegelijkertijd God.
Spijtig genoeg hebben de moslims van latere tijden de religie tot een zwaardrukkende, gecompliceerde zaak gemaakt, gekenmerkt door onbetekenende details en doelloze controverses.
Toen stond de Hervormer van dit tijdperk op en vestigde de aandacht op de eenvoud en de ware innerlijke geest van het geloof.
Offeren
Dit is een kenmerk van de Bedevaart waaraan de moslims over de hele wereld ook deelnemen. De Qur'ân zegt met betrekking tot de geofferde dieren:
“Niet hun vlees, noch hun bloed, bereikt God, maar wat Hem bereikt is uw rechtschapenheid en plichtsvervulling.” (22:37)
Hazrat Mirza Ghulam Ahmad legt dit uit door te zeggen dat het ware offer niet dat van een dier is die wordt geslacht, maar van de dierlijke verlangens van de persoon die de offerdaad verricht. Maulana Muhammad Ali hield in zijn goetba’s de mensen bij deze Ied altijd voor dat het werkelijke offer door een individu bij deze gelegenheid het voorgoed opgeven van een slechte gewoonte is. Indien wij zijn advies ter harte zouden nemen, wat zal er dan over enkele jaren van ons worden!
Hazrat Mirza heeft vele malen naar dit vers verwezen, om uit te leggen dat bij alle religieuze verplichtingen, zoals het gebed etc., het niet de uiterlijke handeling is die telt bij God, maar hoeveel rechtschapenheid u daaruit kunt leren. De Qur'ân zegt:
“U kunt geen rechtschapenheid bereiken, tenzij u (op Gods weg) uitgeeft van wat u liefheeft.” (3:91)
Wanneer wij dus de islamitische verplichting vervullen van hetzij liefdadigheid of van het schenken van geld voor de zaak van de islam, het ons alleen kan helpen wanneer wij ook afstand doen van enkele van onze verlangens en dingen die wij koesteren, en niet alleen maar van geld. U kunt God niet kopen met geld, u kunt Hem niet behagen door Hem het vlees van een dier aan te bieden, u kunt hem niet vleien door voor Hem neer te buigen en ter aarde te werpen en te zeggen ‘U bent de Grootste’. U moet uzelf aanbieden, en een deel van uzelf offeren – dat is wat God verlangt.
Samenvattend, de boodschap van de Bedevaart en deze Ied is dat de hele mensheid zich moet verenigen rondom de beginselen van de religie die aan haar is geopenbaard, en als één broederschap leven met gelijkheid voor allen. Maar dat is alleen mogelijk door het offeren van onze dierlijke verlangens, die de oorzaak is van alle tweedracht en vijandschap onder de mensen.
Door Dr. Zahid Aziz
Vertaald door Reza Ghafoerkhan