De profetie over Muhammadi Begum
Inleiding
Het onderstaande artikel is samengesteld om de werkelijke feiten met betrekking tot de profetie van Hazrat Mirza Ghulam Ahmad over de dame Muhammadi Begum naar voren te brengen, en om de wijdverspreide, valse beschuldigingen en spot tegen hem op dit punt door zijn tegenstanders te weerleggen.
De beschuldigingen tegen Hazrat Mirza zijn: (1) dat hij probeerde met deze dame te trouwen door haar familie te bedreigen met profetieën over hun vernietiging als ze hier niet in toestemden, en (2) dat de profetie dat ze met hem zou trouwen hoe dan ook onwaar bleek te zijn.
Voordat ik met het artikel begin, mag ik in het kort uitleggen, dat de personen die bij deze gebeurtenissen betrokken waren naaste verwanten waren van Hazrat Mirza. Zij lieten zich openlijk cynisch en spottend uit over de waarheid van de islam en maakten die belachelijk. Hij probeerde hen religieus te hervormen in overeenstemming met het gebod van de Heilige Koran: “En waarschuw uw naaste verwanten,” (26:214). Om deze hervorming tot stand te brengen, trad hij precies in de voetsporen van degenen die aangesteld zijn door en onder leiding staan van Allah voor de hervorming van de mensen.
De personen die zijn tegenstanders waren in deze kwestie waren zijn volle neven en nichten via zijn oom van vaderskant (Muhammadi Begum was de dochter van zo’n volle nicht) en anderen die nauw aan hen verwant waren. Het spreekt zeer sterk in zijn voordeel dat hij, ondanks de naaste bloedverwantschappen, de verdediging van de islam en van de waarheid boven familiebanden stelde.
Ik heb dit stuk samengesteld op basis van een Engels artikel met als titel The Story of Muhammadi Begum door Mirza Masum Beg (ooit de redacteur van The Light), gepubliceerd in 1951, dat ik aanzienlijk heb uitgebreid, met name door het toevoegen van meer materiaal uit de werken van Hazrat Mirza Ghulam Ahmad. Naast zijn werken, zijn de andere bronnen die ik heb gebruikt de Urdu boeken: (1) Mujaddid-i Azam door Dr. Basharat Ahmad en (2) A’eenah-i Ahmadiyyat door Maulana Dost Muhammad, ooit redacteur van Paigham Sulh.
Hazrat Mirza Ghulam Ahmad, de Stichter van de Ahmadiyya Beweging, zat eens ’s avonds in zijn kamer, toen een man hevig huilend en jammerend binnenkwam alsof hij het droevige nieuws had gekregen van een vreselijke dood of iets erger. Hij zei tegen de stichter, dat hij geweest was bij mensen die de religie van Allah hadden verlaten en die hadden beschimpt. De huilende man ging verder met te zeggen, dat een van hen zo'n smerige belediging in de richting van de Heilige Profeet Mohammed, moge vrede en zegeningen van Allah met hem zijn, had gedaan, dat hij die zelfs nog nooit uit de mond van de meest verdorven ongelovige had gehoord. Ze vertrapten de Heilige Koran minachtend onder hun vuile voeten en spraken zulke walgelijke woorden, dat de tong beeft om die te herhalen. Zij waren ongelovig en ontkenden minachtend het bestaan van Allah, de Allerhoogste, en lasterden Hem met minachting en hoon. (Dit relaas heeft Hazrat Mirza Sahib opgetekend in zijn boek A’inah Kamalat-i Islam, p. 568.)
Deze verdorven mensen - Mirza Ahmad Beg en zijn familie - waren naaste familieleden van de Stichter. Hun gedachten waren sterk beïnvloed door de hindoecultuur en door hindoeriten en -rituelen. Net als de hindoes, waren zij het trouwen in de eigen familie (of gotra) als iets walgelijks en misdadigs gaan beschouwen. Ze hadden ook een zeer bitter boek geschreven, waarin ze de Heilige Profeet vreselijk belasterden voor het huwen van Zainab, de dochter van zijn tante, en ze verspreidden dit boek alom om de kracht van de tegenstanders van de islam te vergroten.
Hazrat Mirza bidt voor Allah’s hulp na het zien van een beledigend boek tegen de islam
Toen de Stichter zichzelf had uitgeroepen tot de man die in opdracht van Allah was gekomen, begonnen deze goddeloze mensen hem te beschimpen en bespotten, en ze daagden hem onbeschaamd uit om een teken te tonen als er een God bestond Die hem had gezonden. De Stichter zegt over het boek dat deze mensen hadden geschreven:
“Toen dit vulgaire boek in mijn handen terechtkwam, las ik daarin zulke grove beledigende taal tegen de Allah, de Allerhoogste, en tegen Zijn Heilige Profeet, dat dit de harten van de gelovigen zou openrijten en de gedachten van de moslims zou verscheuren. Het leek mij dat deze goddeloze woorden de hemelen uiteen zou scheuren. Ik sloot me daarom op in een kamer en wierp me voor de Grote God van de hemelen en de aarde en ik bad meest nederig: o mijn Heer, o mijn Heer, help uw dienaar en breng schande over Uw vijand.” (A’inah Kamalat-i Islam, pagina 569)
Zijn gebed werd verhoord en Allah, de Allerhoogste, openbaarde aan hem:
“Wij hebben hun kwaad en overtredingen gezien, zodat een zware straf hen zal treffen. Hun vrouwen, Wij zullen hen tot weduwen maken, en hun kinderen tot wezen. Hun woonplaatsen zullen Wij vernietigen en met de grond gelijk maken, opdat zij de vruchten van hun daden mogen proeven. Maar Wij zullen hen niet treffen met een directe slag, maar langzaam, opdat zij zich tot de waarheid mogen wenden en berouw tonen.” (Ibid., blz. 569-570)
De Stichter bracht hen deze vreselijke boodschap van de Almachtige God over. Maar in plaats van dat ze acht sloegen op zijn woorden, beledigden ze hem en kon het Goddelijke woord van waarschuwing hen niets schelen. Het was duidelijk dat hun harten hopeloos verhard waren geraakt, en ze zonken steeds dieper weg in hun zonden en walgelijke daden. Allah, de Meest Barmhartige, liet hen daarom gebrekkige omstandigheden en zorgen en sterfgevallen meemaken, zodat hun harten misschien weer tot Hem zouden neigen. Maar in plaats van berouw te tonen en terug te keren op het rechte pad, waar ze van waren afgedwaald, bleven deze koppige mensen volharden in hun slechte handelwijzen.
Een laatste kans geboden aan de tegenstanders van de Waarheid
Wanneer een volk dit stadium bereikt, dan verdienen ze het om op adequate wijze gestraft te worden voor hun hardvochtigheid en slechte daden. Voordat Allah, de Meeste Barmhartige, echter Zijn straf over hen laat komen, stuurt Hij een eenvoudig gebod tot hen om hun veroordeling definitief en volledig te maken. Dit gebod zelf is over het algemeen van een heel gewone aard, maar de schending daarvan fungeert als de laatste druppel die de emmer laat overlopen en roept complete vernietiging over hen af. Van dien aard is inderdaad de Goddelijke wet van bestraffing zoals de Heilige Koran naar voren brengt. In hoofdstuk 17 vers 16 lezen we:
“Als Wij een stad wensen te vernietigen, sturen Wij geboden naar haar volk dat een gemakkelijk leven leidt, maar zij begaan daarin overtredingen; dan blijkt het woord hiertegen bewaarheid te worden, dus vernietigen Wij haar met complete vernietiging.”
Om een voorbeeld te aan te halen, de Samoed was een volk uit de oudheid die ten noorden van Mekka leefde. Ze verwierpen in hun goddeloosheid de boodschap van de Allah, de Allerhoogste, en teisterden hun profeet Salih. Toen kwam het laatste teken van hun Heer, een eenvoudig gebod, om hun veroordeling definitief en volledig maken. De Profeet Salih gaf hen een kamelin en zei:
“Dit is Allah’s vrouwtjeskameel — een teken voor jullie — laat haar dus rustig grazen op Allah’s aarde, en doe haar geen kwaad, opdat jullie niet door een pijnlijke straf worden achterhaald.” – 7:73
Maar ze kreupelden de kameel en doodden haar en kwamen in opstand tegen het gebod van hun Heer. Allah, de Allerhoogste, was zeer ontstemd over hen en trof hen met een aardbeving, zodat ze als “bewegingloze lichamen in hun woningen,” werden. (Zie hoofdstuk 7, vers 73 tot 78).
Profetie met betrekking tot het huwelijk van Ahmad Beg's dochter
Op dezelfde manier kwam het laatste teken dat naar Mirza Ahmad Beg werd gestuurd in de vorm van een gewoon gebod, namelijk, dat hij zijn oudste dochter, Muhammadi Begum, zou laten trouwen met de Stichter. Hazrat Mirza schrijft in zijn bekende boek A’inah Kamalat-i Islam op pagina 286:
“Het was aan mij geopenbaard door Allah, de Allerhoogste, dat ik de hand van Ahmad Beg's oudste dochter moest vragen en hen moest vertellen dat ze een milde behandeling zouden ontvangen als ze zouden instemmen met dit voorstel, en dat dit huwelijk hen zegeningen en heerlijke gelukzaligheid zou brengen. Maar als ze zouden weigeren dit te doen, dan zal het einde van dit meisje zeer droevig zijn, en de man die met haar zal trouwen, zal binnen twee en een half jaar sterven, en haar vader binnen drie jaar vanaf de huwelijksdatum … Allah, de Allerhoogste zal elke hindernis verwijderen en uiteindelijk haar huwelijk met mij tot stand brengen, en van de areligieuze mensen moslims maken en leiding geven aan degenen die het rechte pad hebben verloren.”
De Alwijze Allah had deze vorm in het bijzonder gekozen vanwege het feit dat Ahmad Beg en zijn familie, zoals hierboven vermeld, onder invloed waren van hindoewetten en -gewoonten, en trouwen in de eigen familie beschouwden als onwettig en slecht. Zo’n gedachte was kennelijk onislamitisch. Bovendien hebben zulke fysieke relaties met een man die door Allah is gezonden heel vaak de hervorming teweeggebracht van de families van het meisje waarmee werd getrouwd. Als voorbeeld, Abu Sufyan was een verstokte tegenstander van de Heilige Profeet Mohammed, maar zijn grote familie omarmde de islam toen zijn dochter Umm Habiba in het huwelijk trad met de Heilige Profeet. Op dezelfde manier kwam de familie van Hazrat Sauda, toen zij met de Heilige Profeet trouwde, in de schoot van de islam.
Ik heb de laatste woorden in het bovenstaande citaat gecursiveerd om de werkelijke bedoeling en doel van de profetie te laten zien.
Dit was inderdaad het Goddelijke doel achter het huwelijk met Muhammadi Begum: de hervorming van Ahmad Beg en zijn familie. De verwachting was, dat als zij een nauwe relatie zou aangaan met de man van God, dan zouden ze zich beteren en terugkeren naar het rechte pad van de islam. Maar mochten ze dit afwijzen en zo in opstand komen tegen het gebod van hun Heer, dan zouden ze overvallen worden door de aangekondigde straf. Hervorming of vergelding van Ahmad Beg en zijn familie was dan ook het belangrijkste doel van de profetie, en het huwelijk met Muhammadi Begum was het laatste gebod van hun Heer dat, net als het gebod van de kamelin van de profeet Salih, de medaille aan een van beide zijden zou laten keren en hun lot zou bezegelen.
De tegenstanders publiceren de profetie in de anti-islamitische pers
Deze kwaadaardige mensen waren echter, door hun eigen buitensporigheden, hopeloos zondig. Toen ze van dit gebod van Allah hoorden, haalden ze in geweldige trots hun wenkbrauwen op en vielen de Beloofde Messias fel aan. Ze publiceerden zijn brief in de anti-islamitische christelijke krant Nur Afshan van 10 mei 1888, om munitie te geven aan de tegenstanders van de islam zodat ze hem konden beschimpen. Terwijl Hazrat Mirza hen deze profetie in privé had overgebracht, om hun hervorming in de persoonlijke sfeer tot stand te brengen, maakten ze deze zaak publiek om hem belachelijk te maken.
Hazrat Mirza publiceerde een mededeling waarin hij schreef:
“De brief [van mij] waartegen de partij gekant is en gepubliceerd is in Nur Afshan van 10 mei 1888, was slechts geschreven op initiatief van Allah. Voor een lange tijd eisten een aantal prominente en naaste familieleden van de man aan wie mijn brief was gericht, personen van wie hun zusters dochter het meisje betreft voor wie het huwelijksaanzoek is gedaan, een hemels teken. Ze waren afgeweken van en toonden hun ontevredenheid over de wegen van de islam en doen dat nog steeds. … Ze staan niet alleen vijandig tegenover mij, maar ook tegenover Allah en de Boodschapper. …
Hierbij dient ook een ander bezwaar dat in Nur Afshan is opgeworpen uit de weg te worden geruimd, en dat is, dat als deze openbaring van Allah afkomstig was en ik er het volste vertrouwen in had, waarom moest het dan vertrouwelijk behandeld worden en waarom drong ik in mijn brief erop aan, dat het vertrouwelijk behandeld moest worden. Het antwoord is, dat dit een interne familiekwestie was, en het werd overgebracht aan degenen voor wie het teken was bedoeld. En ik wist zeker dat de vader van het meisje [Ahmad Beg] zou worden gekwetst door de publicatie ervan. Daarom heb ik ervan afgezien om zijn hart te breken en hem te kwetsen, en inderdaad heb ik niet gewild dat ze het zouden publiceren in geval zij [het huwelijksvoorstel] zouden afwijzen en verwerpen. Hoewel ik het recht had om het te publiceren, heb ik met opzet gewacht tot een ander moment, totdat de oom van moederszijde van dit meisje, Mirza Nizam-ud-Din, die de broer is van Mirza Imam-ud-Din, uit extreme woede en boosheid, het zelf publiceerde. En hij publiceerde het op zo’n manier, dat binnen misschien een of twee weken zo’n tienduizend mannen en vrouwen alles te weten zijn gekomen over mijn huwelijksvoorstel en mijn openbaring. ... Nu dat door de inspanningen van Mirza Nizam-ud-Din mijn brief ook al gedrukt is in Nur Afshan en de christenen, hun aard getrouw, zijn begonnen met het uiten van ongerechtvaardigde verzinsels, voelde ik me verplicht om de feiten via mijn eigen pen bekend te maken.” (Publieke bekendmaking, juli 1888; Majmu‘a Ishtiharat, 1986 editie, vol 1, pagina's 156-159)
Hij schrijft verder over het doel van de profetie:
“Al lange tijd beschouwen deze mensen, die afkomstig zijn uit mijn familie en aan mij gerelateerd zijn, zowel de mannen als de vrouwen, mij als een oplichter en een bedrieger wat betreft mijn bewering Goddelijke openbaringen te ontvangen, en ze er zijn zelfs niet van overtuigd na het zien van bepaalde tekenen. Hun eigen toestand is zodanig, dat ze geen greintje liefde meer voor de religie van de islam overhebben, en de geboden van de Heilige Koran net zo gemakkelijk negeren als iemand die een takje oppakt en wegwerpt. Ze vinden dat hun nieuwigheden, gewoonten en hun ideeën van eer en prestige duizend keer beter zijn dan de geboden van Allah en de Boodschapper. Daarom, voor hun eigen bestwil, omdat ze het zelf hebben geëist, en op hun eigen verzoek, maakte Allah, de Allerhoogste, de geopenbaarde profetie bekend die in deze gepubliceerde Bekendmaking staat opgeschreven, zodat ze zullen beseffen dat Allah werkelijk bestaat, en dat alles wat buiten Hem is volkomen onbeduidend is.
“Ik wens dat de eerdere tekenen voldoende voor hen waren geweest. En ze zouden zeker niet slecht over mij gedacht hebben, zelfs niets voor een moment, als ze maar iets van het licht van geloof en een geweten hadden gehad. Ik had geen behoefte aan dit huwelijksaanzoek. Al mijn behoeften zijn vervuld door Allah, de Allerhoogste. … Daarom is het verzoek om deze huwelijksband niets meer dan een teken, zodat Allah, de Allerhoogste, de wonderen van Zijn macht kan tonen aan deze familie van verwerpers. Als ze het accepteren, dan zal Hij zegeningen en genade over hen storten en die calamiteiten van hen afwenden die op het punt staan uit te breken. Maar als ze weigeren, dan zal Hij een straf naar het sturen om hen te waarschuwen.” (Ibid., pagina’s 161-162)
Ze laten Muhammadi Begum trouwen met Sultan Muhammad
Toen probeerden Ahmad Beg, samen met deze familieleden van Hazrat Mirza die gekant waren tegen hem, het Goddelijke besluit te tarten, en ze deden hun uiterste best om een man voor Muhammadi Begum te vinden. Ze dachten dat ze de profetie direct konden logenstraffen en Hazrat Mirza aan publieke spot konden blootstellen. Vijf hele jaren gingen voorbij in hun pogingen, maar geen enkele man durfde, uit vrees voor de onheilspellende profetie, met het meisje te trouwen. Want de man die met Muhammadi Begum zal trouwen, zo had het woord van Allah grimmig gewaarschuwd, zal binnen twee en een half jaar sterven en haar vader binnen drie jaar vanaf de huwelijksdatum, en het weduwe geworden meisje zal het huwelijk ingaan met de Beloofde Messias.
Eindelijk, op 7 april 1892, stapte Sultan Muhammad van Patti naar voren, trotseerde alle overwegingen en trouwde met Muhammadi Begum. Dat ze het Goddelijk besluit zouden overtreden en het meisje elders zouden laten trouwen, hiervan was de Stichter op de hoogte gesteld in de openbaring:
“Zij beschuldigden Onze tekenen met leugens en bespotten ze met schaamteloosheid. Maar Allah zal u voldoende zijn tegen hen en het meisje naar u terugbrengen.”
Ahmad Beg sterft volgens de profetie
De toorn van de Hemel was nu ontstoken door deze onbeschaamdheid van Ahmad Beg, en drie maanden waren nauwelijks verstreken na het huwelijk, of hij werd gegrepen door het Goddelijke ongenoegen. Als eerste zag hij de hartverscheurende en diep kwellende dood van zijn eigen zoon en twee zussen voor zich gebeuren, en werd toen zelf getroffen door een vreselijke ziekte die zijn hersenen aantastte en hem krankzinnig maakte. Op 30 september 1892, slechts vijf maanden en vierentwintig dagen na het huwelijk, werd de ongelukkige Ahmad Beg, die martelende kwellingen had ondergaan, in zijn aardse graf gelegd, en vervulde zo een deel van de profetie, die hij zo stoutmoedig had getracht te logenstraffen.
Het berouw van de anderen
De zware straf van Ahmad Beg, die tot stand kwam zoals was voorspeld door de Beloofde Messias, zorgde natuurlijk voor een verschrikkelijke consternatie in de hoofden van zijn familieleden, en bij Sultan Muhammad in het bijzonder, want hij was als volgende aan de beurt. Ze verootmoedigden zich voor Allah, de Allerhoogste, vroegen om vergeving, en toonden oprecht berouw over hun vroegere slechtheden. Ze schreven ook enkele brieven vanuit Lahore naar de Stichter, en verzekerden hem dat ze zich van hun slechte handelwijzen hadden afgekeerd en van de felheid in hun harten, en ze verzochten hem om te bidden voor hun verlossing.
Het werkelijke doel van deze profetie werd op deze wijze vervuld. De zondige mensen keerden terug naar het rechte pad van de islam, van waaruit ze waren weggevallen. Het was dan ook onvermijdelijk in overeenstemming met de wetten van de profetie, dat de straf van Sultan Muhammad zou worden ingetrokken en ingehouden, aangezien hij bedroefd en berouwvol was over het feit dat hij Allah, de Allerhoogste, had beledigd.
In september 1894, toen de termijn van twee en een half jaar was verstreken, waarbinnen degene die getrouwd was Muhammadi Begum volgens de profetie moest zijn gestorven, schreef Hazrat Mirza Sahib in een openbare bekendmaking:
“Toen ik al deze bewijzen [van hun berouw] zag, kreeg ik de overtuiging dat de datum van overlijden van Sultan Muhammad niet kon worden gehandhaafd, omdat zulke data, die tot die klasse van tekens behoren die [de boodschap van] vrees en waarschuwing moeten overbrengen, altijd een afwendbaar lot betekenen. Sultan Muhammad en zijn familie hadden zich schuldig gemaakt aan het plegen van de zonde dat, hoewel ik ze heel duidelijk heb laten weten via andere personen en door middel van brieven, dat deze profetie afkomstig was van Allah, de Allerhoogste, voor de opstandig mensen en dat ze niet hun kant moesten kiezen en onnodig in aanmerking zouden komen om bestraft te worden, maar ook, omdat ze hardvochtig en materialistisch waren, ze dit niet accepteerden, en ze het bespotten en belachelijk maakten en vanwege hun stoutmoedigheid ze er niet vanaf zagen om [haar] het huwelijk te laten aangaan. .... Maar de dood van Ahmad Beg kwam als een mokerslag aan, en dit was de reden waarom zij brieven van verontschuldiging en spijt naar mij stuurden. Toen ze werden getroffen door angst en verschrikking in hun harten, werd het onvermijdelijk dat Allah, de Allerhoogste, in overeenstemming met Zijn eeuwige handelwijze, de datum van straf uitstelde naar een later tijdstip, dat wil zeggen, naar het tijdstip dat die mensen weer volledig terug zouden keren naar hun toestand van stoutmoedigheid, arrogantie en onachtzaamheid, omdat de datum van bestraffing een afwendbaar lot is, dat naar een ander tijdstip wordt verplaatst wanneer men vrees laat zien en men zich tot Allah wendt, zoals blijkt wanneer men de Koran in zijn geheel beschouwt.”
(Openbare Bekendmaking van 6 september 1894. Majmu‘a Ishtiharat, 1986 editie, vol 2, pagina's 42-43)
Het is waar dat Hazrat Mirza Sahib in deze bekendmaking verder gaat met te zeggen:
“Maar de essentie van de profetie, dat deze vrouw het huwelijk met mij zal aangaan, is een absoluut lot dat niet afgewend kan worden. ... Dus als deze dagen voorbij zijn en Allah, de Allerhoogste, ziet dat de harten van deze mensen zich hebben verhard, en ze geen waarde hebben gehecht aan die enkele dagen van rust en ontspanning die ze hadden gekregen, dan zal Hij zich opnieuw wenden tot de vervulling van de profetie van Zijn heilige woord.” (Ibid., pagina 43)
Het berouw van deze mensen was echter van permanente en complete aard, zoals zo direct hieronder zal worden aangetoond.
Eén deel van de profetie was vervuld, en het andere deel was afgewend door berouw.