Vasten – 19
De buitengewone zachtaardigheid van de profeet
Mohammed ﷺ tegenover zijn volgelingen - 2
· Tegen het einde van zijn leven, dreigde het Oost-Romeinse (Byzantijnse) rijk Arabië aan te vallen. De profeet Mohammed (v.z.m.h.) leidde daarom een expeditie naar Tabuk (een plaats halverwege tussen Medina en Damascus) om deze bedreiging tegen te gaan. Hij had een leger van 30.000 man bij zich. Omdat de dreigende Romeinse aanval uitbleef, keerde de Profeet zonder te vechten terug, na het sluiten van vredesverdragen met verschillende christelijke stammen in het gebied. Als hij iemand met geweld tot de islam had willen bekeren, of als hij land had willen veroveren, dan had hij daar toen gemakkelijk de kans voor. Maar hij deed dit niet, en ondanks alle kosten en moeite van deze expeditie bracht hij zijn leger terug naar Medina.
· Er werd een enorme opoffering gevraagd van zijn volgelingen van inspanning, geld, middelen en tijd om deel te nemen aan deze expeditie. Er waren bepaalde moslims die, gewoontegetrouw, het lieten afweten om offers te brengen bij zulke gelegenheden. En deze keer lieten ze het weer afweten. Zij waren mooiweervrienden, die alleen meededen wanneer de moslims aan de winnende hand waren en inkomsten vergaarden. De Koran zegt tegen de Profeet over hen:
“Was het een makkelijk gewin geweest en een korte reis, dan waren zij u zeker gevolgd, maar de moeilijke reis was te lang voor hen.” – 9:42
Uiteindelijk accepteerde de profeet Mohammed geen zakaat of financiële bijdragen van hen, omdat dit geen offers waren die zij brachten wanneer de gemeenschap die nodig had.
Er waren ook enkele oprechte moslims die vanwege verschillende redenen niet konden deelnemen aan de expeditie naar Tabuk. De Koran zegt:
“De zwakken treft geen blaam, noch de zieken, noch degenen die niets kunnen vinden om uit te geven, wanneer zij oprecht zijn tegenover Allah en Zijn Boodschapper. Er is geen enkele manier om degenen die goeddoen te blameren. En Allah is Vergevensgezind, Barmhartig.
Noch degenen tegen wie u, toen zij bij u (o Profeet) kwamen opdat u (in rijdieren zou voorzien om) hen zou dragen, zei: Ik kan niets vinden om jullie van te voorzien. Zij keerden terug terwijl hun ogen overliepen met tranen van smart, omdat zij niets hadden om uit te geven.
De weg (van beschuldiging) is slechts tegen degenen die u om toestemming vragen (om niet te gaan), hoewel zij rijk zijn. Zij hebben ervoor gekozen om bij hen te zijn die achterbleven; en Allah heeft hun harten verzegeld, dus weten zij niet.” – 9:91-93
Die moslims buiten wiens macht of capaciteit het lag om deel te nemen aan de expeditie, of om voor middelen daarvoor te zorgen, werden helemaal niets verweten. Vervolgens schetst vers 92 een hartverscheurend beeld van degenen die wensten deel te nemen, maar zelf geen middelen bezaten, en voor wie de profeet Mohammed geen mogelijkheid had om hen mee te nemen. Zij waren diepbedroefd.
Degenen die niet in staten waren om enig offer te brengen, maar die wel oprecht waren, zij waren helemaal vrij van blaam en werden vergeven. Degenen die blaam troffen waren zij, die wel iets konden doen, maar die zelf opzettelijk de beslissing namen om dat niet te doen.
Deze lering is ook algemeen van toepassing met betrekking tot elke religieuze plicht of dienstbetoon. Degenen die fysiek of materieel niet in staat zijn een plicht te vervullen, terwijl ze dat wel willen, zijn niets te verwijten. De blaam ligt bij degenen die wel de middelen hebben om ze uit te voeren, maar tekortschieten daarin.
· Er waren enkele moslims die, hoewel ze oprecht waren, toch weigerden mee te doen met de expeditie, omdat ze laks en passief waren. Ze erkenden hun fout tegenover de profeet Mohammed toen hij van de expeditie was teruggekeerd. De Koran zegt over hen:
“En anderen hebben hun fouten erkend. Zij vermengden een goede daad met een andere die slecht was. Het zou kunnen zijn dat Allah zich (barmhartig) tot hen zal keren. Allah is waarlijk Vergevensgezind, Barmhartig. Neem aalmoezen uit hun bezittingen. U zult hen hierdoor reinigen en zuiveren. En bid voor hen. Uw gebed is zeker een verlichting voor hen. En Allah is Horend, Wetend.” – 9:102-103
De personen die genoemd worden in de verzen 102 en103 waren die oprechte moslims die wel konden gaan, maar die de foute beslissing namen om niet te gaan. Misschien waren ze zich niet bewust van de belangrijkheid van de expeditie. Toen de Profeet terugkeerde, erkenden ze dat ze een foute beslissing hadden genomen. Er wordt tegen de Profeet gezegd om hun giften wel te accepteren (wat hij niet deed bij de mooiweervrienden), als deze daad van berouw hen zou zuiveren. Hoewel ze het hadden nagelaten om de profeet Mohammed bij te staan, kreeg hij van Allah te horen om voor hen te bidden, omdat zijn gebeden voor hen een bemoediging betekende.
Ramadan Daily Quran Study, Dr. Zahid Aziz
Vertaald in Nederlands door Reza Ghafoerkhan
Uitgegeven door: IslamLab