Mohammed (vzmh), de boodschapper van Allah, aanschouwde het levenslicht op 12 april 570 volgens de christelijke jaartelling te Mekka. Zijn vader Abdoellah genaamd was reeds voor de geboorte van Mohammed overleden en zijn moeder Aminah eveneens toen hij zes jaar oud was.
De familie van de profeet, Banoe Hasjim, behoorde tot de stam Qoeraisj en genoot een groot aanzien. Daarom werd aan Abdoel Moettalib, de grootvader van de Profeet de bewaking van de Ka’bah toevertrouwd.
De jeugd van Mohammed
Eerst werd Mohammed (vrede Gods ruste op hem) door zijn grootvader grootgebracht en na diens dood nam de oom van de Profeet hem onder zijn hoede. Aboe Talib hield veel van Mohammed en hoewel hij zelf veel kinderen had, verloor hij zijn kleine neef nooit uit het oog. Als hij lang op reis moest, nam hij altijd zijn neef mee. Dit is ook de reden, dat Mohammed enkele reizen maakte naar Syrië. Er zijn totaal 3 reizen naar Syrië bekend: een toen Mohammed slechts 9 jaar oud was, de tweede toen hij ongeveer de 12 jarige leeftijd had bereikt en de laatste toen hij 25 jaar oud was in de dienst van een rijke weduwe, Chadidjah, als leider van de handelskaravaan.
Met groot succes leidde hij de karavaan. Door zijn kundigheid, eerlijkheid en zijn goede behandeling van zijn ondergeschikten werd hij geprezen door de bewoners van Mekka.
Chadidjah, die 15 jaar ouder was dan Mohammed, kwam zo onder de indruk, dat zij graag met hem wilde trouwen. Mohammed toonde zijn genegenheid en trouwde met Chadidjah terwijl deze 40 jaar oud was en hij slechts 25 jaar.
Mohammed de betrouwbare en de waarheidlievende
Mohammed was reeds bekend onder het volk als de betrouwbare en de waarheidlievende (al- amien en as-siddieq).
Van nature was hij afkerig van de afgodendienst en hij heeft zich nooit voor een afgodsbeeld gebogen.
Mohammed geloofde in de Schepper der hemelen en aarde. Hij stelde alles in het werk om Hem te zoeken en zich met Hem te verenigen. Dit deed hij door bidden en vasten. Langzamerhand voelde hij zich getrokken naar het hogere. Het begon hoe langer hoe duidelijker te worden, zodat zijn geloof veranderde in zekerheid.
Nu was het voor hem geen tasten meer in de duisternis, want hij had het goddelijke licht met de ogen van zijn hart als werkelijkheid beleefd. Hij kreeg nu en dan visioenen en openbaringen, die voor hem de weg openden, welke hem dichterbij zijn Schepper zou voeren. Hierop duidt het hoofdstuk 93 van de Koran dat luidt:
„Vond Hij u niet als wees en beschermde Hij U; en vond Hij U niet zoekende en leidde Hij u?"
De eerste openbaring
Voordat hij de eerste openbaring van de Koran ontving, zonderde hij zich dagen lang in een nabij gelegen grot, Hira, af. Hier ontving hij de eerste woorden van de Koran.
„Lees" hoorde hij zeggen. Hij antwoordde „Ik lees niet". Toen werd hij door een wezen omhuld en hoorde opnieuw: „lees", maar de profeet antwoordde weer „Ik wil niet lezen". De derde keer hoorde hij de stem klinken: „Lees in de naam van uw Heer, de Schepper". Nu was hem duidelijk geworden, dat deze woorden geen weerklank waren van zijn eigen verlangen en begon hij de woorden van het ongeziene te herhalen.
Deze eerste boodschap luidde aldus:
„Verkondig in de naam van uw Heer, de Schepper, Die de mens uit geronnen bloed schiep. Verkondig, want uw Heer is het meest eerbiedwaardig . . . Koran 96.
De bekendmaking van de boodschap
Volgens het goddelijke bevel maakte Mohammed bekend, dat hij ermee belast was de mensheid tot God te roepen. Zijn boodschap hield in, dat men slechts in één enige God moest geloven en zich niet moest buigen voor gesneden beelden in welke vorm ook. Men moet zijn Schepper zoeken en alleen Hem aanbidden. De rijken moeten de minderbedeelden helpen; de wees moet men grootbrengen en de weduwen ter zijde staan in het vervullen van de taak, die op haar schouders rust.
Toen men deze boodschap hoorde, was de reactie van uiteenlopende aard: Sommigen dachten, dat Mohammed krankzinnig was geworden; anderen waren van mening dat hij begonnen was te liegen om hierdoor materiële welstand te bereiken. Maar zij, die hem van nabij kenden accepteerden zonder aarzeling zijn boodschap. Van krankzinnigheid konden zij hem niet beschuldigen, want een krankzinnige gedraagt zich geheel anders dan Mohammed dit deed. Hij was veel te eerlijk en te waarheidlievend om hem voor leugenaar uit te maken.
Zijn beste vriend Aboe Bakr, was op reis toen Mohammed zijn missie bekendmaakte. Toen Aboe Bakr terugkeerde werd hem door een slavin medegedeeld, dat zijn vriend Mohammed krankzinnig zou zijn geworden. Op zijn vraag vertelde die slavin, dat Mohammed begonnen was te zeggen, dat hij door God als boodschapper was aangesteld en dat men alleen in één God moet geloven en ophouden zich voor de afgodsbeelden te buigen. „Heel Mekka praat erover en de stamhoofden zijn woedend."
Aboe Bakr ging direct naar Mohammed en toen hij binnen werd gelaten vroeg hij aan Mohammed: „Hebt U verklaard, dat God U als boodschapper heeft aan- gesteld?" De Profeet wilde hiervan een uitleg geven, maar Aboe Bakr weigerde verdere uiteenzetting. Daarop antwoordde de profeet „Ja". Aboe Bakr beantwoord- de deze bevestiging door te getuigen: „Ik getuig dat er geen God is dan Allah en ik getuig, dat Mohammed Allah’s dienaar en Zijn Boodschapper is."
Deze spontane getuigenis van Aboe Bakr toont aan wat voor geloof deze in Mohammed had. Een getuigenis van hen die iemand van nabij hebben leren kennen, legt een groot gewicht in de schaal.
De eerste algemene verkondiging van de Boodschap
Hoewel men overal over de boodschap van Mohammed praatte, stond men er toch onverschillig tegenover. Het was daarom nodig om de boodschap op een grotere basis aan de bewoners van Mekka door te geven.
Op een gegeven dag riep Mohammed de bewoners van Mekka bij zich van de top van een heuvel, zoals men dit voor een belangrijke zaak placht te doen.
Na enkele ogenblikken kwamen de Mekkanen in scharen naar hem toe. De stamhoofden vroegen Mohammed wat hij te berichten had. Hij stelde een tegen- vraag: „Indien ik u zou mededelen, dat zich achter deze heuvel een machtig leger zou verscholen houden om op een gegeven ogenblik Mekka binnen te vallen, zult u mij geloven?"
De vooraanstaande lieden antwoordden eenstemmig: „Ja, want wij hebben nooit en te nimmer een leugenachtig woord van u vernomen en indien wij het leger niet zouden zien, zouden wij zeggen, dat onze ogen ons bedrogen." Dit antwoord toont duidelijk aan, dat de bewoners van Mekka bereid waren om het onmogelijke te geloven dan Mohammed van leugens te beschuldigen. Toen zei Moham- med, ik heb u samengeroepen om u mee te delen, dat er één enige God bestaat en dat ik de Boodschapper van Allah ben."
Toen zij dit hoorden, gingen zij de Profeet uitschelden en zeiden:
„Hiervoor hebt u ons laten komen."
De menigte ging uiteen met uiteenlopende meningen. Sommigen zeiden, dat zij met een krankzinnige te maken hadden en anderen beschuldigden de Profeet van leugens. Er waren ook, die ernstig over deze zaak gingen nadenken.
Langzamerhand begon de boodschap van de Islam zich te verspreiden. Het gevolg was, dat men overal over Mohammed en zijn leer ging praten.
Onder de eerste gelovigen bevonden zich vrouwen, jongelui, slaven en enkelen, die onder het volk wat aanzien genoten. De stamhoofden, die tot dusver onverschilligheid hadden getoond, begonnen onrustig te worden. Zij zouden hun afgoden helpen, door de boodschap van de Islam tegen te houden. Het plan, dat zij hiervoor beraamden was de vervolging der gelovigen. Zij dachten daardoor de massa bang te maken en zodoende Mohammed tegen te werken.
Er werden allerlei wreedheden toegestaan, die wij niet eens kunnen vermelden. Maar zoals immer, kon men door deze handelwijze de boodschap van de Islam niet teniet doen. Integendeel hebben deze vervolgingen er veel toe bijgedragen, dat de Islam in een zeer korte tijd een weergaloos succes heeft behaald.
In enkele jaren groeide de gemeenschap aanzienlijk en daarbij voegden zich dappere en aanzienlijke lieden.
De wreedheden, die tegen de gelovigen werden gepleegd, waren van dien aard, dat de moslims niettegenstaande hun kleine aantal, zelfverdedigingsmaatregelen wilden treffen. Maar zij werden telkens weer door de Profeet vermaand:
„Hebt geduld, voorwaar Allah is met de geduldigen. Voorwaar na ongemak komt gemak, voorzeker na ongemak komt gemak."
De Profeet ontving steeds nieuwe openbaringen waarin de gelovigen werd bevolen op generlei wijze gebruik te maken van geweld. Zij moesten zelfs de ongelovigen vergeven:
„Zeg tegen de gelovigen, dat zij diegenen moeten vergeven, die niet in de ontmoeting met hun God geloven." 45 : 15.
Hidjrah
13 jaren waren voorbijgegaan, maar de wreedheden van de kant van de bewoners van Mekka namen niet af. Het werd met de dag erger. De moslims kregen toestemming hun stad te verlaten en hun toevlucht te zoeken in Madina. Alle moslims verlieten langzamerhand hun geboortestad Mekka. De Profeet van God bleef met enkele moslims achter.
De ongelovigen hadden een plan gesmeed om de Profeet op een nacht te doden. De nacht, die zij hiervoor bepaald hadden, verliet de Profeet zijn huis terwijl zij het huis omsingelden.
Met Aboe Bakr kwam Mohammed de stad uit en zij verscholen zich in een grot op een berg. Na drie dagen zetten zij hun reis door naar Madina, waar zij door de gelovigen met vreugde werden ontvangen.
Hoewel de bewoners van Mekka geen last meer hadden van de Profeet, wilden zij toch de gelovigen niet met rust laten. Herhaaldelijk strekten zij hun rooftochten uit tot Madina.
De moslims kregen toestemming om zich te verdedigen
Daar de ongelovigen de Moslims steeds vervolgden, werd het hen toegestaan om zich te verdedigen. Deze verzen luiden aldus:
„Toestemming om te vechten is gegeven aan hen, tegen wie gevochten wordt, omdat hen onrecht wordt aangedaan, Voorze- ker Allah heeft de macht dezen bij te staan. Want zij werden ten onrechte uit hun huizen verdreven alleen omdat zij zeiden „Onze Heer is Allah." En indien Allah sommigen niet met behulp van anderen tegenhield, zouden ongetwijfeld, kloosters, kerken, synagogen en moskeeën, waarin Allah’s naam wordt herdacht, afgebroken zijn." 22 : 35.
Het doel van de oorlogen was niet anders dan de rust te herstellen en geloofsvrijheid te waarborgen. Wij lezen hierover als volgt:
„Zeg tot de ongelovigen, indien zij ophouden (u te vervolgen), zal hen vergeven worden wat reeds gebeurd is en indien zij weer beginnen voorwaar, dan is er alreeds het voorbeeld van vroegere volken."
„En bestrijdt hen totdat er geen vervolging meer is en de godsdienst geheel voor Allah wordt" 8:39.
De moslims moesten elk ogenblik bereid zijn om met de tegenstanders vrede te sluiten:
„Indien zij vrede wensen, doe dit alzo; maar indien u vreest, dat zij u zullen bedriegen weest dan er zeker van, dat Allah uw beschermer is."
Gedurende de acht jaren van zijn verblijf in Madina moest de Profeet herhaaldelijk onder uiterst ongunstige omstandigheden tegen de ongelovigen strijden. In het 5de jaar na hidjrah, werd Madina door tienduizend tegenstanders omsingeld.
In het jaar 8 werd een vredesverdrag gesloten met de Mekkaners dat echter niet lang heeft geduurd. Tijdens dit verdrag kon de Profeet zijn aandacht besteden aan zijn gemeenschap. Gedurende deze twee jaren van vrede heeft de Islam grote successen geboekt.
In het jaar 10 na de hidjrah, kwam Mekka zonder bloedvergieten in de handen van de Moslims.
Het jaar daarop verrichtte de Profeet zijn laatste bedevaart en er waren honderdduizenden, die naar zijn laatste woorden luisterden.
Succes van de Profeet
Op 63-jarige leeftijd nam God de Profeet tot zich.
De 23 jaren van de missie van de Profeet werden met ongeëvenaard succes bekroond. Onder zijn leiding was reeds een gemeenschap gevormd, die zijn werk zou kunnen voortzetten.
Het geheim van het succes van de Profeet lag niet in uiterlijke macht, want er waren veel sterkere machten aanwezig dan die van de Moslims, wat aantal en uitrusting betrof.
Het geheim van zijn overwinning lag in het feit, dat er geen tegenstelling was tussen het woord en de praktijk van de Profeet. De Profeet wordt ook in de Heilige Koran tot voorbeeld gesteld aan de gelovigen:
„Voorzeker, de boodschapper van Allah dient als het beste voorbeeld voor u." 33 : 22.
Dit is ook de reden, dat elk woord en elke daad van de Profeet een leiddraad werd voor de gelovigen. Het is ook het verschil tussen een boodschapper van God en een wereldse leraar. Een filosoof bijvoorbeeld geeft ideeën aan de wereld maar geen voorbeeld; een dichter eveneens; een politicus geeft ook geen voorbeeld. En niemand verwacht, dat zulke lieden de mens zouden helpen door hun woord en daad tegelijk.
Het Voorbeeld van de Profeet
Na de korte uiteenzetting van de levensloop van de Heilige Profeet van de Islam, wil ik graag enkele kenmerkende eigenschappen van de Profeet in het kort behandelen.
Wat Mohammed in het begin van zijn optreden was, dat is hij gebleven tot zijn laatste adem toe. De veranderde omstandigheden konden hem op generlei wijze ongunstig beïnvloeden. Of hij nu als een onvermogend man door de straten van Mekka liep, of als een machtige persoonlijkheid, hij bleef een en dezelfde persoon. Hij heeft rijkdom en armoede gekend, doch heeft hij het wereldse niet lief gehad? Zijn vergevingsgezindheid en waarheidsliefde bleven ongeëvenaard. Zelfs zijn bittere vijanden konden dit niet verborgen houden.
ZIJN KENMERKENDE EIGENSCHAPPEN
1.Vertrouwen op God
Toen de vijandschap op zijn hoogste punt was, kwam het bevel van God om de boodschap kenbaar te maken en de Profeet nam direct maatregelen om dit te doen. Hij nodigde de stamhoofden bij zich uit en predikte het woord van God. Toen de mensen dit niet wilden horen, ging hij naar andere steden om aldaar de Boodschap te verkondigen. Hij ontmoette heftige tegenstand, doch ging door met het bekendmaken van Gods woord. De stamhoofden van Mekka waren plannen aan het beramen om de profeet te doden, maar hij stuurde zijn volgelingen vooruit naar Madina en bleef zelf alleen met een paar van zijn vrienden achter. Hij had vertrouwen in het woord van God, dat hem troostte: „God zal u tegen de mensen beschermen."
Nadat de Profeet Mekka had verlaten en zich in een grot had verscholen, werd hij door de vijand achtervolgd. De vijand stond voor de ingang van de grot. Aboe Bakr werd angstig, waarop de Profeet zei:
„Wees niet bang, Allah is met ons."
Op een keer stond hij alleen voor de vijandelijke linie, terwijl zijn volgelingen met uitzondering van enkelen, wegens een onverwachte aanval van de vijand het veld hadden geruimd. Toen de Profeet zich in deze moeilijke situatie geplaatst zag, deed hij geen poging om te ontvluchten. Integendeel, hij riep uit:
„Ongetwijfeld ben ik de profeet van God en ik ben de kleinzoon van Abdoel-Moettalib."
Hiermede wilde de profeet zijn tegenpartij aantonen, dat hij standvastig bleef hoewel zijn volgelingen waren weggelopen. De verantwoording rustte op zijn schouders en niet op die van zijn volgelingen.
2. Gebed
Het gebed was de tweede natuur van de Profeet geworden. Het was voor hem geestelijk voedsel zonder welke de geest niet levend kan blijven. Het was voor hem een moment waarop hij zich geheel en al met God verenigd voelde. Het gebed wordt daarom Mi- raadj-oel-Moeninien genoemd. Miraadj betekent het middel, dat de mens omhoog brengt, omhoog naar God onder de moeilijkste omstandigheden heeft hij door zijn voorbeeld geleerd, hoe men dient te bidden. Hij leerde de gelovigen vijfmaal daags bidden, maar hij voegde er enkele voor zichzelf aan toe.
Hij leerde ons vasten gedurende een maand, maar hij vastte om de dag, om zijn dank te betuigen aan zijn Schepper.
3. Eerbied voor de mens
Hij beschouwde alle mensen gelijk en maakte er geen onderscheid. Zijn dochter verzocht hem om een bediende, maar de Profeet zei: Het is beter, dat jij zelf werkt, dan dat je een ander in je plaats laat werken.
4. Vredelievendheid
De Heilige Profeet was buiten- gewoon vredelievend. Indien de tegenpartij vrede wilde sluiten, legde hij de wapenen direct neer, zelfs onder ongunstige voorwaarden. Het vredesverdrag van Hoedaibijja is een schitterend voor- beeld hiervan. Onder andere stond hierin de volgende voorwaarde: Indien een ongelovige, moslim zou worden en zich bij de Islam aan zou sluiten, dan moest men hem tegen zijn wil terugzenden. Maar indien een moslim zich bij de Mekkaners zou aansluiten, dan mocht men hem niet aan de moslims uitleveren. Deze voorwaarden waren geenszins redelijk voor de moslims, doch de Profeet gaf de voorkeur aan de vrede.
5. Vergevingsgezindheid van de Profeet
Als men in zijn machteloosheid zijn kwaaddoeners zou vergeven, kan men dit als onmacht beschouwen. Maar als iemand na allerlei vervolgingen te hebben ondergaan, gelegenheid krijgt om de boosdoeners met gelijke munt te betalen, maar men doet dit niet, dan kan er geen twijfel bestaan over zijn vergevensgezindheid.
De Profeet van de Islam heeft veel geleden toen hij in Mekka was; hoewel hij geen haatgevoel tegen zijn vijanden droeg, kon men toch zeggen, dat zijn vergevensgezindheid misschien op machteloosheid berustte. Maar zijn medeburgers, hoewel hem niet goedgezind, wisten toch dat Mohammed op een hoger peil van geestelijke ontwikkeling stond. Dit is ook de reden, dat toen de bewoners van Mekka, die op allerlei wijze het leven van de Profeet moeilijk maakten, machteloos tegenover Mohammed stonden, op zijn vraag, „Wat verwacht u ?" antwoordden: „Wij rekenen op uw vergevensgezindheid als de broeders van Jozef".
De Heilige Profeet riep uit: „Gaat heen in vrede, ik heb niets tegen u."
Deze grootmoedigheid van de Profeet werd het bewijs voor zijn goddelijke zending. Want de vijand op dergelijke wijze zonder voorbehoud vergeven, kan alleen door hem gebeuren, die geen haat draagt voor zijn tegenpartij en voor wie alle mensen gelijk zijn.
Velen onder de aanwezigen verklaarden spontaan hun geloof in één God en zeiden: Er is geen God dan Allah en Mohammed is Zijn gezant.
Mohammed’s optreden was noch voor persoonlijke eer, noch in eigen belang om hierdoor te verrijken. Alles was om God’s eenheid op aarde te verkondigen. Hij bleef eenvoudig, hoewel zijn volgelingen hem als een koning wilden zien, maar hij keurde alle plannen af, die daarop doelden. Hij had geen rijkdommen verzameld, maar alles wat hij achterliet behoorde aan het volk. Hij zei:
Wij, profeten erven niet, noch erft men van ons. Alles wat wij achterlaten behoort aan het volk.
Zijn voorbeeld is een les voor de staatshoofden, die zich door hun positie verrijken. Een waar hoofd is hij, die tot het volk behoort, en het volk tot hem.
Een zeer machtig stamhoofd van Arabië kwam naar Madina en wilde met de Profeet een verdrag sluiten. Hij bood aan, dat hij met zijn gehele stam de Profeet zou aanvaarden mits de Profeet hem zou beloven een testament te maken, dat hij de Profeet zou opvolgen. Een opportunist zou van dit aanbod wel gebruik hebben gemaakt in de mening dat zijn volgelingen toch over de opvolging hadden te beslissen. Een wereldse heerser zou er ook profijt van hebben getrokken.
Maar de Heilige Profeet verwierp zonder aarzeling zijn aanbod en zei: „Indien iemand voor zijn Islam een dadelpit zou vragen zou ik dit ook niet accepteren."
6. Het vertrouwen in de Koran als Gods woord
Even voor zijn overlijden, wilde de Profeet een testament maken, teneinde de gemeenschap naar zijn inzicht, een blijvende leidraad achter te laten. Men weet niet precies wat de bedoeling van de Profeet geweest is. Maar toen hij de toestand van de Profeet zag, zei ‘Oemar:
„Gods boek is genoeg voor ons".
Toen de Profeet van God deze woorden hoorde, werd hij verheugd en voelde geen behoefte meer om een testament te schrijven. Misschien wou de Profeet juist dezelfde woorden laten neerschrijven, dat men voor alle moeilijkheden de Koran als wegwijzer moest beschouwen.
Het betekende ook een grote verlichting voor de Profeet, dat zijn volgelingen hetzelfde vertrouwen hadden in het woord van God, als hijzelf.
Zijn tijd was nu gekomen om deze wereld te verlaten en dat deed hij terwijl de volgende woorden op zijn lippen waren:
Allahoemma birrafieqil-ala.
„Ik geef er de voorkeur aan om bij mijn hoogste vriend te zijn."
Bijna 1432 jaar geleden is het, dat de Profeet van God (Moge Gods vrede en zegeningen zijn deel zijn), deze wereld verliet, maar zijn bezielende geest bleef doorwerken, waardoor zijn boodschap tot heden toe op levende wijze wordt voortgedragen.