Over Ramadan en zijn zegeningen
door Maulana Muhammad Ali
Allah zegt: O Mijn dienaren, Ik ben heel dicht bij jullie. Wie Mij ook aanroept, Ik aanvaard zijn gebeden. Onze Profeet (v.z.m.h.) heeft gezegd, als Ramadan komt, gaan de deuren van Allah’s genade open.
Dit is een feit waar het leven van onze gids, de profeet Mohammed (v.z.m.h.), zijn metgezellen en zijn ware volgelingen van getuigde. Maar vandaag de dag is het niet meer dan een verhaal. Waarom? Omdat ons hart niet dezelfde geestdrift voor Allah koestert. Ons lichaam buigt zich neer voor Allah, maar ons hart doet dat niet. Echt gebed betekent niets anders, dan dat er in het hart geestdrift naar boven komt.
Laten we tijdens deze Ramadan geen tranen vergieten vanwege het onrecht dat anderen ons hebben aangedaan, maar vanwege het onrecht dat we onszelf hebben aangedaan, door te zeggen:
O Allah, we zijn er niet in geslaagd U te waarderen, we hebben Uw boodschap niet gewaardeerd. We hebben Uw boodschap verborgen gehouden. We willen ons leven niet wijden aan het verspreiden van Uw boodschap in de wereld. We willen ons geld en goed niet uitgeven om Uw boodschap naar de wereld te brengen. We doen dingen waarvoor U duidelijk met straf hebt gedreigd. “Degenen die de duidelijke bewijzen en de leiding verbergen die Wij hebben geopenbaard,” [de Koran, 2:159], waarvoor de straf is: “Deze zijn het die Allah vervloekt, en degenen die vervloeken, vervloeken hen ook ... deze zijn het op wie de vloek van Allah en de engelen en de mensen rust, van hen allen,” [de Koran, 2:159, 161].
Zelfs dan verwachten we dat de deuren van Uw zegeningen voor ons opengaan. Met onze mond zeggen we dat U dichtbij ons bent, maar ons hart is zo ver van U verwijderd, dat niets anders zo veraf kan zijn.
Wij hebben ons voorhoofd aan Uw voeten geworpen waar we het paradijs zouden moeten vinden, maar in ons hart zijn we als degene die “rijkdom vergaart en het telt. Hij denkt dat zijn rijkdom hem voor altijd zal laten bestaan,” [de Koran, 104: 2-3].
Met onze tong zeggen we: O Allah, wij zijn Uw dienaren. Ons geld en goed behoren niet aan ons, maar aan U toe. Maar ons hart is zodanig dat wanneer we een paar centen moeten uitgeven om Uw naam in de wereld te verheffen, dan voelt het voor ons aan als een enorme hindernis, en gebruiken we valse voorwendsels om op elke mogelijke manier proberen te voorkomen dat we afstand moeten doen van ons geld en goed. O Allah, verlos ons van dit valse bestaan. Wanneer we in de stilte van de nacht in ons gebed ons voorhoofd op de grond werpen, horen we de grond als antwoord zeggen:
‘U hebt me ontheiligd met uw hypocriete neerwerping’.
O Allah, stel ons in staat ons werkelijk aan Uw voeten neer te werpen. Maak ons tot Uw dienaren, zodat niets anders onze gedachten bezig houdt dan het verheffen van Uw naam. Wees onze Heer, opdat U zich kunt richten op het verheffen van de moslimgemeenschap op de wereld.
(Gepubliceerd in Paigham Sulha, 7 juli 1948)
Vertaald uit Urdu in Engels door Zahid Aziz.
Vertaald in Nederlands door Reza Ghafoerkhan
Uitgegeven door: IslamLab